Standpunt van Natuurmonumenten over invasieve exoten
Invasieve exoten zijn uitheemse soorten die door de mens zijn geïntroduceerd. Als dergelijke soorten de oorspronkelijke biodiversiteit bedreigen, vindt Natuurmonumenten het nodig om in te grijpen.
Situatie
Te goeder trouw nemen mensen wel eens planten en dieren mee van andere continenten. Die hebben hier geen natuurlijke vijanden die hun aantallen afremmen. Bepaalde soorten bedreigen inheemse soorten en zijn daarmee een bedreiging voor de biodiversiteit. Deze soorten heten invasieve exoten en in de volksmond plaagexoten.
Problematiek
Bij 10% van de exoten die zich uitbreiden in de natuur, is ingrijpen noodzakelijk om verlies aan biodiversiteit te voorkomen. Dat kan het beste als de invasieve exoot nog beperkt aanwezig is. Wachten totdat deze soorten dominant worden, maakt de bestrijding vele malen lastiger en kostbaarder. Daarom is afwachten een slechte keuze en is een proactieve aanpak nodig.
Voorbeelden van plaagexoten bij de dieren zijn de Amerikaanse brulkikker, de zonnebaars, de Pallas eekhoorn en de rosse stekelstaart. Gezien de grote mobiliteit van de meeste dieren is bestrijding vaak erg lastig en vraagt dit vrijwel altijd een landelijke aanpak. De overheid werkt bijvoorbeeld aan de bestrijding van de Pallas eekhoorn.
Voorbeelden van invasieve planten en bomen zijn de kleine waterteunisbloem, de Afghaanse duizendknoop, de reuzenbalsemien, de reuzenberenklauw, de Amerikaanse vogelkers, de rimpelroos, de Amerikaanse eik en de gewone robina.
Ingrijpen of niet
Als exoten eenmaal aanwezig zijn, maar geen wezenlijke invloed hebben op de natuur, grijpt Natuurmonumenten niet in. Als de biodiversiteit in een gebied onder druk komt te staan, is dat een reden om in te grijpen als dat praktisch mogelijk is. Dan is een proactieve aanpak nodig om nadelige gevolgen voor de biodiversiteit te voorkomen en de kosten van bestrijding zo beperkt mogelijk te houden.
Wat doet Natuurmonumenten?
Beheerders en boswachters weten welke invasieve exoten tot problemen met de biodiversiteit gaan leiden. Ze werken proactief om de problemen te beteugelen. Er zijn gesprekken met overheden om de komst van invasieve exoten te voorkomen. Waar mogelijk wordt er samengewerkt met andere beheerders, overheden en kennisorganisaties.
Natuurmonumenten is voortdurend op zoek naar effectieve bestrijdingsmethoden. Helaas blijkt dat voor enkele soorten erg lastig. Desondanks heeft Natuurmonumenten enkele jaren geleden besloten om ons (minimale) gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen af te bouwen. Per 15 mei 2019 worden ze door Natuurmonumenten helemaal niet meer gebruikt.
Hieronder volgen drie beschrijvingen van plaagsoorten die inheemse soorten verdringen en die Natuurmonumenten bestrijdt.
Amerikaans vogelkers
Amerikaanse vogelkers heet in de volksmond ook wel bospest. In de jaren twintig van de vorige eeuw werd de struik geïntroduceerd in Nederland, onder andere in bossen om de bodem te verrijken. Sindsdien heeft de soort zich zeer sterk uitgebreid en verdringt daarbij inheemse vegetatie. Omdat deze struik zijn zaad met hulp van vogels makkelijk verspreidt, is het van belang om te voorkomen dat de struiken zaden ontwikkelen. Zaden in de bosbodem kunnen tien jaar kiemkrachtig blijven.
Reuzenbalsemien
De reuzenbalsemien komt van oorsprong uit de Himalaya en is als tuinplant naar Nederland gehaald. Ze hebben enorme hoeveelheden zaad die tot zeven meter ver schieten. De plant groeit heel snel en verdringt inheemse soorten. Bestrijding is alleen effectief als er geen nieuw zaad wordt verspreid. Door deze eenjarige plant voor de bloei af te snijden, of uit te trekken, kan deze exoot gemakkelijk bestreden worden. De zaden verspreiden zich echter ook via water of via mensen. De reuzenbalsemien aan een beek moet ook bovenstrooms aangepakt worden. Daarvoor is overleg nodig met overheden en eigenaren. Voorkomen moet worden dat mensen grond of tuinafval met zaad van deze soort dumpen in natuurgebieden.
Amerikaanse eik
De Amerikaanse eik komt uit het oosten van Noord-Amerika en groeit erg snel. In Nederland is de soort in gebruik sinds 1825. Vroeger werden ze op grote schaal bossen aangeplant. Een nadeel van de soort is een brede en dichte kroon en groot, slecht verterend blad waardoor andere bomen niet kunnen ontkiemen en er geen ondergroei meer is. De Amerikaanse eik kan 35 meter hoog worden. Bij ringen sluit je de sapstroom af, waardoor de boom afsterft. De eikels van de Amerikaanse eik overleven maar een jaar. Als er wilde zwijnen zijn, komen er geen jonge bomen op. Dan kunnen oude bomen met holten, ondanks dat ze veel eikels produceren, blijven staan en onderdak bieden aan vleermuizen, vogels en andere nestbewoners.