Achtergrondinformatie - Blues in de Marshes
De unieke watersituatie van het gebied ten zuiden van ‘s-Hertogenbosch is te danken aan de ligging tussen de hoge dekzandgronden aan de zuidkant en het lager gelegen riviergebied met haar kleigronden aan de noordkant. Deze overgangszone ligt op de ‘Naad van Brabant’ , die zich uitstrekt over een lengte van 175 km.
In dit overgangsgebied komt lokaal kwelwater aan de oppervlakte. Dit water is vele honderden jaren geleden als regen- en beekwater op de hogere zandgronden in de bodem gezakt. Diep in de bodem is het verrijkt met mineralen en over oude afhellende leemlagen naar het noorden gestroomd. Nabij de overgang naar de laaggelegen kleigronden van het rivierengebied, wordt het door de druk van de ondergrondse kwelstroom omhoog gestuwd. Hier komt het ijzer- en kalkrijke kwelwater aan de oppervlakte. Deze hydrologische situatie zorgt voor een bijzondere plantengroei.
Waarom is verbetering van de waterhuishouding nodig?
De kweldruk is de afgelopen vijftig jaar afgenomen. Dit komt ondermeer door grondwateronttrekking in de omgeving en door verlaging van het waterpeil ten gunste van de landbouw. In combinatie met een versnelde afvoer van water uit het gebied is he grondwaterpeil gedaald en is de natuur in het gebied verdroogd. De wortels van planten komen niet meer in contact met het mineraalrijke kwelwater. Door het jarenlang uitrijden van mest over de akkers, is de bodem verrijkt met fosfaten en nitraten. Bijzondere soorten zijn daardoor verdwenen en meer algemene soorten, die beter bestand zijn tegen droogte en mest, hebben het overgenomen.
In de sloten, de slootkanten en de wegbermen, waar de invloed van kwelwater nog wel enigszins aanwezig is, komen dan ook zeer bijzondere plantensoorten voor. Zo zijn de sloten in het projectgebied bekend om hun kranswieren, fonteinkruiden en zeggesoorten. In de wegbermen is de grote pimpernel talrijk aanwezig en groeien op sommige plekken soorten als blauwe knoop en ratelaar.
Wat zijn vochtige schraallanden?
Vochtige schraallanden zijn graslanden op vochtige tot natte voedselarme bodems. Ze zijn vooral bekend om hun grote rijkdom aan plantensoorten. Door ze ieder jaar te maaien en het maaisel af te voeren (te hooien), verschraalt de bodem. Het gras en andere planten hebben namelijk voedingstoffen uit de bodem gehaald, die met het maaisel worden afgevoerd. Door deze vorm van beheer worden de graslanden ook wel schrale hooilanden genoemd. De samenstelling van de bodem en de grondwaterstand bepalen weer het type schraalgrasland. Zo heb je blauwgraslanden, maar ook glanshaver- en vossenstaarthooilanden. Beide typen komen in het projectgebied nog in een soort mozaïekvorm voor en zullen verder worden uitgebreid.
Wat is een blauwgrasland
Een blauwgrasland is een type van het bovengenoemde vochtig schraalland. De blauwe zegge geeft het grasland een blauwe waas, waaraan het haar naam ontleent. Andere kenmerkende grassoorten zijn pijpenstrootje, borstelgras, reukgras en tandjesgras. In blauwgraslanden komen opvallend veel zeldzame plantensoorten voor zoals blauwe knoop, moerasviooltje, spaanse ruiter, gewone vleugeltjesbloem, moeraskartelblad en enkele soorten orchideeën, waaroder de gevlekte orchis.
Pimpernelblauwtje
Sinds 1970 is het pimpernelblauwtje uit Nederland verdwenen. In 1990 is de soort door De Vlinderstichting met succes opnieuw uitgezet in natuurgebied de Moerputten van Staatsbosbeheer. Dit is in ons land nog steeds het enige leefgebied van dit uiterst zeldzame vlindertje. De vlinders vliegen vanaf eind juni tot half augustus. In goede jaren fladderen er in de Moerputten wel honderden pimpernelblauwtjes tegelijk boven het bloemrijke blauwgrasland.
De reden dat het pimpernelblauwtje zich nog niet heeft verspreid, heeft te maken met de hoge eisen die deze vlindersoort aan haar leefgebied stelt. Ze is voor haar levenscyclus afhankelijk van vochtige, vrij voedselarme graslanden, waarin haar waardplanten en waardmieren leven. Wordt aan een van die voorwaarden niet voldaan, dan kan zij haar levenscyclus niet volbrengen. Haar waardplant de grote pimpernel komt in de omgeving veel voor. Haar waardmier, een knoopmierensoort heeft het moeilijker. Maar in het LIFE+ project Blues in de Marshes wordt ook gewerkt aan het verbeteren van het leefgebied van de knoopmieren.
Download het artikel van De Vlinderstichting over de kansrijke toekomst voor pimpernelblauwtjes in de Moerputten en Vlijmens Ven (2014).
De bijzondere levenscyclus van het pimpernelblauwtje
Het pimpernelblauwtje zet haar eitjes af op haar waardplant de grote pimpernel. Nadat de rupsen eind juni tot begin juli uit de eitjes zijn gekropen eten ze een gang rond de basis van de bloeiwijze. Ze bekleden deze helemaal met spinsel, zodat de bloem niet uit elkaar valt. Van hieruit voeden ze zich met de bloemhoofdjes. Na een aantal weken laten de volgegeten rupsen zich op de grond vallen. Hier wachten ze de komst van een bepaalde soort knoopmier af, die hen meeneemt naar zijn mierennest. Daar overwinteren ze en verpoppen de larven zich ook. In ruil voor een zoete stof die de rups afscheidt, wordt hij door de mieren goed verzorgd. Als de vlinder uiteindelijk uit de pop kruipt, moet hij snel weg zien weg te komen. Want de mieren zullen de vlinder als indringer zien en in de aanval overgaan. Daarom kruipen de vlinders vroeg in de ochtend uit hun pop, als de mieren nog rusten.
Springstaarten
Het pimpernelblauwtje is voor haar voortbestaan indirect afhankelijk van springstaartjes. Dit zijn kleine diertjes van een paar milimeter groot, die in de bodemlaag leven. Ze zijn de belangrijkste voedselbron van de moerassteekmier (knoopmier), zonder wie de vlinder haar levenscyclus niet kan volbrengen. Geen springstaartjes, geen pimpernelblauwtjes.
Onderzoek
Het is nog niet bekend hoe springstaarten grote oppervlakten kale grond bezetten. Komen ze vanuit de rand het perceel binnen schuiven? Kunnen ze op eigen kracht het midden bereiken? Hoeveel begroeiing moet aanwezig zijn om vestiging mogelijk te maken? Verloopt de natuurlijke kolonisatie snel of moet er actie ondernomen worden om dit proces te versnellen? De Vlinderstichting doet met een groot aantal andere partijen onderzoek in de Moerputten bij Den Bosch.
Luister naar de rapportage van Vara’s Vroege Vogels over het springstaartenonderzoek